En toen kwam Corona…en toen? Zes reflecties
Tanny Dobbelaar
Hero image

En toen kwam Corona…en toen? Zes reflecties

Tanny Dobbelaar

Introduction

Ik heb een voorliefde voor toekomstscenario’s. Ze leveren een bewezen techniek om grip te krijgen op onzekerheden en een dialoog te voeren hoe je bij onzekerheid tóch kan handelen – of kan kiezen om dat niet te doen. Met plezier zag ik daarom dat de provincie Zuid-Holland in 2020, het eerste jaar van de coronapandemie, de verkenning ‘Navigeren in de Mist’ deed. De verkenning ziet signalen hoe corona zou kunnen doorwerken in de opgaven waar de provincie aan werkt. En bouwde vandaaruit vier maatschappelijke toekomstbeelden voor de lange termijn (2035 en verder) om handelingsopties te verkennen.

De hoofdconclusies van ‘Navigeren in de Mist’ zijn dat de coronapandemie de aandacht vergroot voor duurzaamheid, natuur en gezondheid. De coronapandemie gaat daarbij gepaard met onzekerheid over de aanpak en het herstel. De pandemie vergroot volgens de verkenning de verschillen, tussen de gezondheid en inkomens van mensen, op de arbeidsmarkt, tussen wijken, regio’s en landen. Wat (al) zwak is wordt nog zwakker. De geschiedenis laat zien dat grote schokken, zoals oorlogen, crises en recessies, vaak langdurende, hoewel niet altijd blijvende, veranderingen teweegbrengen en trends versnellen. Corona is dan ook een grote aanjager van al lopende trends en transities.

Voorbeelden zijn de versnelling van de digitalisering, het thuiswerken en de verdere verduurzaming in de energiesector. Een prachtig stukje scenariowerk, mét aanbevelingen voor handelen door de provincie in de vorm van no-regrets. En toch …

Corona heeft de ervaring van onze leefruimte sterk beïnvloed.

Ga maar na: de anderhalve meter afstand blijkt een verzoeking, een onmogelijk na te leven maar noodzakelijke maatregel. Tijdens lockdowns zitten gezinsleden veel dichter op elkaar dan ze lief is. Niet alleen de persoonlijke ruimte, ook de publieke ruimte heeft door coronamaatregelen drastische veranderingen ondergaan, veranderingen die bovendien instabiel zijn, omdat een nieuwe persconferentie van de regering bepaalde ruimten opeens weer taboe kan verklaren. De gevolgen van het coronabeleid op veranderingen in het ruimtegebruik zijn uitvoerig onderzocht: tijdens de lockdown werkte 45 procent van de werknemers thuis. Ook de beleving van buurt en straat, van winkel en café is ingrijpend veranderd.1

Naar de permanentie van veel, soms subtiele, veranderingen blijft het gissen. Dienstverleners die getraind zijn in het de-escaleren van agressieve situaties – denk aan stewardessen, verzorgenden, treinpersoneel – verstoppen tegenwoordig noodgedwongen hun belangrijkste wapen, hun glimlach, achter een mondmasker. Welke gevolgen heeft dat? Plekken waar mensen samenkomen – pleinen, straten, scholen – kunnen in één seconde veranderen in centra volongemak en agressie. Er staan tegenwoordig bewakers in de hal van het verpleeghuis. Gaan ze ooit nog weg?

Corona kun je beschouwen als een contrastvloeistof die de zwakke plekken van onze samenleving doet oplichten.2 Wat kun je daarmee als je wil nadenken over de inrichting van de publieke ruimte op middellange termijn? Mijn idee is: cijfers en spreadsheets zijn er al genoeg, maar wensen en verlangens zijn nog te weinig gearticuleerd. Een woord als duurzaamheid is te breed, te vaag, te weinig specifiek. Je vindt het in veel beleidsstukken terug. Dat is op zichzelf geen probleem. Wat ontbreekt is dat wat het beleid schraagt, steunt, voedt. Beleid krijgt pas betekenis als het zowel is verbonden met concrete levens in het hier-en-nu, als het articuleert wat echt van belang is voor het welzijn en de toekomst van iedereen. Juist dat laatste krijgt heel moeilijk vorm.

In deze observatie voel ik mij gesteund door het rapport Geef richting – geef ruimte! van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, die de recente ruimtelijke ordening bekritiseert, omdat die steeds procesmatiger wordt, met ‘nauwelijks publiek debat over de vraag in wat voor landNederlanders kunnen en willen leven’.3 Het rapport roept op tot visie en verbeeldingskracht, wat natuurlijk nodig is, maar hoe?

In zes reflecties bespreek ik hier een aantal thema’s die allemaal raken aan corona in ruimtelijk perspectief en die als het ware onder water met elkaar verbonden zijn. Ik bespreek de functie van ‘de toekomst’ als het om ruimte gaat en om wie er over de toekomst iets wil en kan beweren. Dat thema raakt aan de verhouding tussen overheid en burgers die door corona ernstig onder druk staat. Tegelijkertijd biedt corona de kans om een nieuwe relatie tot ruimte te ontwikkelen, en zelfs om de vraag te stellen wie ‘wij’ zijn.

Deze reflecties zijn geïnspireerd door filosofen, antropologen, ontwerpers en onderzoekers die allen op hun eigen wijze nadenken over de ruimtelijke ordening in brede en smallere zin. Onvermijdelijk draait dit essay uit op de vraag: wat kunnen we willen? Die vraag roept grote woorden op. Dat heeft nadelen. Roep maar ‘visie’ of ‘morele waarden’, en het klinkt al snel heel diep, soms naïef diep, soms oppervlakkig diep. Toch valt er aan grote woorden niet te ontkomen, vooral omdat de coronapandemie diepere lagen in onze maatschappij aanboort. Ik, gevormd als filosoof en hoofdzakelijk ervaringsdeskundig in de ruimtelijkeordening, probeer ze hier te verbinden met het hier-en-nu, de tijd en plaats waar al onze handelingen invloed hebben op de toekomst.

1 Planbureau voor de Leefomgeving, Thuiswerken en de gevolgen voor wonen, werken en mobiliteit. Op zoek naar trends,trendbreuken en kansen als gevolg van corona, Den Haag, 2021;
2 De beeldspraak komt van Mattieu Segers in ‘De val van Nederland. Een politiek van gevolgen’, Groene Amsterdammer, 17 november 2021, no. 46. 
3 Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Geef richting, maak ruimte! Den Haag, 2021. Digitale uitgave, p. 6. 
1. De toekomst is open maar niet leeg4
Content image 1

De opdracht voor dit essay is verleend vanwege het advies dat de huidige PARK uitbrengt over ruimtelijk beleid voor de provincie Zuid-Holland, in een tijd dat ‘na corona’ een, dixit minister Hugo de Jonge, duidelijk waarneembare stip op de horizon leek. Een paar maanden later blijkt ‘na corona’ naar een uiterst vage toekomst te verwijzen. Er is nog lang geen einde in zicht voor het verhaal dat begon met ‘en toen kwam corona’. Dat is frustrerend voor iedereen die verlangt naar ‘normaal’, maar misschien is het ook een aangrijpingspunt om vast te stellen wat de ruimtelijke toekomst nodig heeft.

Mensen zijn van nature toekomstmakers, zegt de Indiaas-Amerikaanse antropoloog Arjun Appadurai in The Future as a Cultural Fact. Hij onderscheidt een ethiek van waarschijnlijkheden (probabilities) van een ethiek van de mogelijkheden (possibilities), waarbij hij de waarschijnlijkheden schaart in de hoek van beleidsmakers, actuarissen en speculanten. Een lawine aan cijfers en spreadsheets beheerst hun wereld. Zo kan het dat pensioenfondsen grote risico’s lopen met hun beleggingen in bedrijven met een hoge CO2-uitstoot. Die risico’s nemen ze, omdat ze nog geen ‘perfecte data’ hebben. Andere argumenten tellen blijkbaar niet, ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van De Nederlandse Bank.5

Tegenover de ethiek van de waarschijnlijkheden staat die van de mogelijkheden waarin de capacity to aspire ruimte krijgt, de mogelijkheid om je verlangens vorm te geven. Appadurai pleit voor praktijken die dit streven naar een betere toekomst versterken, met name bij mensen die weinig toekomst vóór zich zien.

Wie denkt in waarschijnlijkheden, geeft zich over aan dreigingen van buitenaf.6  Wie kan denken in mogelijkheden, verbreedt zijn horizon en gaat actief zijn toekomst vormgeven. Zoiets kan alleen als je de toekomst niet beschouwt als een lege ruimte, maar als een cultureel feit, gevuld met dromen, angsten en hoop, verwoord in waarde- en betekenissystemen, aldus Appadurai.7   Met andere woorden: de toekomst formuleren we nú.  

De stapels rapporten met cijfers over invloed van corona zijn immens. Al die cijfers nodigen vrij dwingend uit tot extrapoleren, tot waarschijnlijkheden formuleren, tot een vorm van objectief achterover leunen om te zien hoe de toekomst volgens de cijfers waarschijnlijk vorm krijgt. 

In dit perspectief vormen scenario’s als die van de provincie Zuid-Holland (Navigeren in de mist) en van de WRR/KNAW (Navigeren en anticiperen in onzekere tijden) een test voor Appadurai’s onderscheid tussen mogelijkheden en waarschijnlijkheden.

Het rapport van de provincie Zuid-Holland schetst scenario’s in de vorm van krachtenvelden: de wereld na corona wordt beschreven langs twee assen: meer of minder globalisering versus overheidssturing op regionaal niveau en meer of minder economische groei versus welzijn ofwel brede welvaart. De aanbevelingen in het rapport worden no regret-maatregelen genoemd: hoewel je niet weet hoe de wereld er uit gaat zien, kun je in elk geval maatregelen nemen die hoe-dan-ook zinvol zijn, zoals inzetten op duurzaamheid of digitalisering. 

Het WRR/KNAW-rapport schetst vijf scenario’s voor de nabije toekomst, variërend van ‘terug naar normaal’ tot het slechtste scenario waarin deze pandemie leidt tot langdurige instabiliteit en ontwrichting. Helder zijn de aanbevelingen: anticipeer op meerdere scenario’s, werk aan schokbestendigheid van de samenleving, verbind herstel met langetermijnopgaven en bescherm de waarden van de democratische rechtstaat.

Beide rapporten verwijzen naar een overvloed aan waarschijnlijkheden. Neem de zinnen: ‘De klimaatopgave bepaalt in alle vier de scenario’s de ruimtelijke ordening. Vanwege de economische, ecologische en/of sociale waarde van de natuur kan worden verwacht dat een thema als groen in de stad belangrijker wordt.’8  Deze zinnen zijn volkomen logisch vanuit het perspectief van de beleidsambtenaar die het bestuur in neutrale termen behoort te wijzen op mogelijkheden. Toch zie je door je oogharen heen dat beide rapporten tal van belangrijke waarden en langetermijndoelen beogen. Ze zijn alleen verstopt achter de constateringen dat de toekomst onzeker is en dat we varen in de mist. Die houding heeft nadelen: zodra je de toekomst in waarschijnlijkheden gaat vormgeven, ga je ook iets missen wat te maken heeft met verbeelding, ambities, hoop. Ook die grote woorden geven immers vorm aan de toekomst. Het kan geen kwaad om ze concreter te formuleren, zodat ze veel diverse mensen kunnen inspireren.  

4 Deze titel is gekopieerd van een titel uit paragraaf 4.2.2 van het WRR-rapport Uit zicht. Toekomstverkennen met beleid, M.B.A. van Asselt, A. Faas, F. van der Molen en S.A. Veenman (red.), Den Haag, 2010; 
5 https://www.dnb.nl/actueel/algemeen-nieuws/dnbulletin-2021/duurzaamheidsrisico-s-ondanks-databeperkingen-wel-degelijk-meetbaar/;
6 Arjun Appadurai, The Future as a Cultural Fact, London New York, Verso, 2013, p. 213;
Ibid., p. 299;
8 Navigeren in de mist. Perspectieven na de corona-epidemie, Provincie Zuid-Holland, 2021, p. 42.
2. Burgers wisselen niet zo makkelijk van rol
Content image 1

Door de razendsnelle opmars van het virus doet de overheid een ingewikkeld beroep op burgers: zorg voor elkaar, houd voldoende afstand.9  Zorg impliceert nabijheid, afstand houden niet. Dat is best complex. Daarbij komt dat de overheid zich opeens tot in de haarvaten van het leven bemoeit met de manier waarop we werken, reizen, onderwijs ontvangen, recreëren. Miljarden euro’s stromen over het land. Het idee dat mensen rijkelijk worden beloond als ze het beste uit zichzelf willen halen botst opeens met de oproep om het eigen belang even opzij te zetten ten gunste van de maatschappij.

Burgers zijn immers lange tijd benaderd als zelfredzame mensen die moeten investeren in zichzelf – studenten betalen hun eigen studie, migranten betalen hun eigen Nederlandse les, ieder leeft bij voorkeur in een zelf gekocht huis. Het is de tirannie van verdienste, zoals filosoof Michael Sandel dat treffend verwoordt. Je krijgt wat je verdient, of, erger nog, je verdient wat je krijgt.

Die ommezwaai van zelfredzaam naar zorgzaam heeft veel spanningen veroorzaakt. Sandel constateert: ‘De morele paradox van solidariteit door afzondering vestigde wel de aandacht op iets hols en leegs in de verzekering dat ‘we hier samen doorheen moeten’. Hiermee werd geen gevoel van gemeenschap beschreven, geen continue reeks van onderlinge verplichtingen en gedeelde opofferingen.’ 10

Die constatering klinkt bitterder dan nodig, denk ik. Ten eerste heb ik me verwonderd over de toewijding waarmee vele jongeren de coronaregels volgden. Ze wilden besmettingen bij ouderen en kwetsbaren voorkomen en namen daarbij vrijheidsbeperkingen voor lief. Zal de overheid hen daar ooit nog eens voor bedanken? Ten tweede maakte corona iets duidelijk: mensen blijken afhankelijker van elkaar en van hun dwarsverbanden dan het neoliberale ideaal beschrijft. Dat diezelfde dwarsverbanden dodelijk kunnen zijn, maakte de coronaregels wel paradoxaal, maar toch minder leeg en hol als Sandel doet voorkomen.

Het probleem is eerder: burgers hebben zo lang in termen van zelfredzaamheid over zichzelf moeten nadenken dat ze niet vanzelfsprekend kunnen overschakelen naar een andere rol: die van de solidaire burger die ingewikkelde en soms tegenstrijdige oproepen van de overheid moet volgen (draag geen mondkapje, draag wel een mondkapje, vaccineer je niet als je zwanger bent, vaccineer je zeker als je zwanger bent.) 

Daar komt bij: grote groepen burgers geloven niet meer dat je van de overheid veel goeds kunt verwachten. Of zoals NRC-columnist Lotfi El Hamidi schrijft over de lage vaccinatiegraad in achterstandswijken: ‘Dit is het deel van de bevolking dat de gesel van de calculerende en ‘no nonsense’ overheid de afgelopen decennia het hardst heeft gevoeld.’11   In Rotterdamse wijken als Charlois en Feijenoord lag de vaccinatiegraad eind 2021 onder de zestig proces.12  El Hamidi: ‘Dit zijn ook niet geheel toevallig de Rotterdamse wijken waar straatvuil prikken voor je uitkering werd ingevoerd, lage inkomens van woningen werden geweerd, en waar het concept voedselbanken is ontstaan.’

De conclusie ligt hier voor de hand: werk aan vertrouwen in de overheid op alle niveaus en begrijp dat burgers slechts traag van rol wisselen. Nederland behoort nog steeds tot de minderheid van landen in de wereld waarin het vertrouwen in de overheid hoog is.13  Er is alle reden om dit vertrouwen te willen behouden.

Voor ambitieuze politici en beleidsmakers moet werken aan vertrouwen een uitdaging zijn. Zoals filosoof Hannah Arendt schreef, weten ‘staatsmannen’ als geen ander hoe divers de werkelijkheden zijn waarin burgers verkeren en waarin zij hun meningen vormen. Hun kwaliteit blijkt uit hun vermogen om ‘communicerend te bemiddelen tussen de burgers en hun opinies, zo dat de gemeenschappelijkheid van de wereld verschijnt.’14  

9 Michael J. Sandel De tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie. Vertaald door Rogier van Kappel en Huub Stegeman, Utrecht, Ten Have, 2020;
10 Ibid, p.11;
14 Hannah Arendt, Het leven van de geest, Ten Have, 2021, p. 608.
3. Wij zijn holobionten
Content image 1

Wie ooit een persoonlijke crisis heeft meegemaakt, weet dat je daar alleen uit komt door niet alleen je omstandigheden maar ook je blik op jezelf te veranderen. Je kunt niet buiten schot blijven. Hieraan refereert ook de Amerikaanse schrijver Jared Diamond die vlak voordat corona uitbrak een boek schreef over hoe landen met crisis omgaan. Onder de twaalf factoren die de uitkomst van een crisis bepalen zit ook het ‘realistische zelfbeeld’. Want, zegt Diamond, zoals individuen met crisis omgaan, zo doen landen dat ook.15

Deze coronacrisis dwingt mensen om anders met ruimte in de brede zin van het woord om te gaan. Daarbij moeten we ook een ander beeld van onszelf ontwikkelen. Maar hoe? Bruno Latour is een van de vele filosofen die over de coronacrisis schreef maar een van de weinigen die de relatie legde tussen corona en onze veranderde waarneming van de ruimte om ons heen. In zijn laatste boek vraagt hij zich af: waar zijn we?16  
Latour schrijft dat corona hem heeft veranderd. Meer dan ooit is hij zich bewust van de funeste invloed van zijn gedrag op het klimaat: 

Het is alsof ik ook zelf een echte gedaanteverwisseling heb ondergaan. Ik weet nog dat ik me vroeger in alle onschuld kon verplaatsen, ik nam gewoon mijn lichaam met me mee. Nu sleur ik een sliert CO2 achter me aan, die me ervan weerhoudt een vliegreis te boeken en me voortaan in al mijn bewegingen belemmert – ik durf zelf amper iets op mijn toetsenbord te tikken uit vrees dat er ergens ver weg een stuk ijskap smelt.17

Zo’n gevoel van schuld komt voort uit het idee dat een mens afgescheiden is van de natuurlijke wereld. Dat is weinig productief. We hebben een gedaanteverwisseling nodig, zegt Latour, een zelfbeeld dat ons niet verlamt maar ons tot actie brengt. Veranderen van dat beeld vereist enorm veel verbeeldingskracht.

Mensen zijn holobionten, stelt Latour, verwijzend naar de invloedrijke Lynn Margulis die in 1991 die deze term muntte voor het idee dat organismen eerder systemen zijn dan individuen. Op tal van niveaus interfereren micro-organismen met ons lichaam. Zo hebben we naar schatting genetisch materiaal van zo’n 160 soorten prokaryoten in ons lichaam. Zowel anatomisch als fysiologisch en zelfs genetisch gesproken zijn we geen individu, maar een samenstelsel van symbiotische relaties. Alleen al in onze buik leeft anderhalve kilo aan zeer uiteenlopende bacteriën.

In dat licht zijn mensen eigenlijk geen individuen maar wazige configuraties die voortdurend samenleven met micro-organismen.18 Net zoals bomen leven in een wood-wide-web, waarin ze via schimmeldraden met elkaar verbonden zijn, elkaar van voedsel kunnen voorzien en elkaars vijanden kunnen weren, zo zijn mensen ook veel nauwer met hun omgeving verbonden dan ze van zichzelf denken.19

Zo bekeken is Hugo de Jonges mantra: ‘We zijn klaar met het virus, maar het virus is nog niet klaar met ons’ een beetje belachelijk. We hebben altijd al geleefd met virussen en bacteriën. Sterker nog: een deel van het menselijk DNA is viraal van aard.

Mensen en ook overheden vergeten nogal makkelijk hun verwevenheid met de vele niet-mensen om hen heen. Als er al een dodelijke en zeer besmettelijke ziekte mensen in groten getale heeft getroffen, dan was die ver weg in de tijd (zoals de Spaanse griep) of ver weg van Europa (Ebola). Dat twintig procent van de bevolking in Zuidelijk Afrika HIV bij zich draagt, is ook ver van menig westers bed. Door dit provincialisme is de pandemic prepareness volkomen verwaarloosd.

Corona heeft geleid tot ellende, eenzaamheid en tegenslag. En verdriet – iets wat in de Nederlandse context niet zo vaak wordt benoemd noch verbeeld. Waar in Duitsland Angela Merkel hamerde op het belang van de kunsten om het leven in barre tijden vorm te geven, is corona in het Nederlands politieke discours vaker geassocieerd met cijfers en beleid, statistieken, IC-bedden, protesten.

Dat wij holobionten zijn kan aan deze ervaringen nieuwe betekenissen geven. We moeten nabijheid gaan koesteren zonder de wijde wereld uit het oog te verliezen. Kunstenaars en ontwerpers kunnen ons helpen die verhoudingen vorm te geven, inclusief de tragiek die daarmee gepaard gaat.

Latour schreef dat hij zich voelde als Gregor Samsa, de man die in Kafka’s verhaal De gedaanteverwisseling op een dag ontdekt dat hij een insect geworden is – en zo een hele andere verhouding tot zijn ouders, de ruimte en de Economie (met een hoofdletter) moet ontwikkelen. Met deze vergelijking verbeeldt Latour zijn gedaanteverwisseling na corona. Duidelijk is dat er nog meer verhalen verteld moeten worden die nieuwe zuurstof, nieuwe betekenissen kunnen geven aan andere zelfbeelden, zodat we vruchtbaarder kunnen omgaan met de coronacrisis en met alles wat erna zal komen.

16 Bruno Latour. Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners, Octavo, Amsterdam, 2021. Vertaling van Où suis-je? — Leçons du confinement à l'usage des terrestres door Rokus Hofstede en Katrien Vandenberghe. Vertaling in het Engels: After Lockdown a Metamorphosis, Polity Press, 2021;
17 Bruno Latour, Waar ben ik?, p. 14;
18 Latour, p. 55;
19Peter Wohlleben, ‘Het verborgen leven van bomen’, Amsterdam, Bruna, 2016.
4. Diversiteit verrijkt
Content image 1

Een tijdje geleden bezocht ik de Nacht van de Leefomgeving waar de gevolgen van de coronacrisis centraal stonden. Een van de eerste activiteiten was dat we in kleine groepjes gingen praten over de gevolgen van de lockdown in ons eigen leven: thuiswerken, reizen, de verhouding met gezinsleden. Later grapte een cabaretier over het aanwezige publiek: ‘Ik heb nog nooit zoveel diversiteit aan witte hoofden gezien.’ De zaal was voornamelijk gevuld met hoogopgeleide witte mannen en vrouwen die relatief weinig last hadden gehad van de lockdown. Thuiswerken deden ze toch al geregeld, nu wat vaker. Dat de kinderen thuis onderwijs kregen, dat was het allermoeilijkste geweest. Ik denk dat er niemand in de zaal was die kon vertellen hoe het is om thuis te werken bij 12 graden omdat je je energieschulden niet wil laten oplopen.20

Sommige sprekers verwezen wel naar de grote groepen mensen die niet konden thuiswerken of door corona financiële problemen hadden gekregen, maar er volgde geen enkele conclusie uit. De cijfers hadden voornamelijk betrekking op de grote veranderingen die juist door de thuiswerkers was ontstaan: meer beeldbellen, minder reizen, meer leegstand in kantoren. Dat zijn concrete zaken waar nu, op korte termijn, beleid mee kan worden gemaakt. Als dat beleid alleen ten goede komt  aan een specifieke groep mensen, dan gaat het schuren en daalt het vertrouwen in de overheid.21  Alleen al daarom is beleid gebaat bij consultatie van zo veel mogelijk gezichtspunten. Dat beperkt de kans op eenzijdigheid.

Ook ruimtelijke ingrepen, vaak ingrepen voor de lange termijn, zullen baat hebben bij diverse perspectieven. Dat verhoogt niet alleen het vertrouwen in het ruimtelijk beleid, maar kan ook zorgen dat een diverser publiek zich er goed bij voelt, er betekenis in vindt. Dat ze publieke ruimte ervaren als een geleefde stad, een cité, zoals de Amerikaanse socioloog Richard Sennett die onderscheidt van  de geplande stad, de ville.22 

Hoe dan? Slechte voorbeelden zijn er genoeg. Grimmig is de documentaire 'Tegenwind, het verdriet van de Veenkoloniën', over een Gronings dorp waarin inwoners zogenaamd mogen meepraten over de plaatsing van windmolens en een van hen door zijn protest zelfs in de gevangenis belandt. De inspraakrondes bleken een farce. Hoogleraar omgevingspsychologie Linda Steg noemt het nepparticipatie. Zo raken mensen het vertrouwen in bestuurders kwijt. Zie dat maar eens terug te winnen. ‘Nee, dit is de verkeerde manier.’23 

In Wij zijn de stad noemt Floor Milikowski verschillende voorbeelden van participatie die niet zo nep zijn. Eén ervan is de toekomstvisie op de Amsterdamse Venserpolder in Zuid-Oost, waar bewoners zelf de indicatoren aandragen voor het Wellbeing Dasboard.24  Zo’n benadering in de geest van Amartya Sen (zie hieronder) maakt korte metten met het idee dat een toename van economische welvaart de buurt vanzelf ook tot een betere plek maakt voor bewoners. Hier denken de bewoners zelf mee over de lange termijn – wat de kans verkleint dat ze door gentrification alsnog uit hun buurt worden verjaagd. Zo zie je burgers niet langer als lastige sta-in-de-weg-zeurkousen, maar laat je ze meepraten over langetermijndoelen. 

Zeker bij ruimtelijke ontwerpen die nu eenmaal een lange termijn vooronderstellen, is het betrekken van burgers complex. Een goed voorbeeld daarvan geven de auteurs van de paper ‘Betrokkenheid van burgers in het waterbeheer’, waarin ze een waterproject in Den Bosch beschrijven. Zij concluderen onder meer: ‘Om recht te doen aan de potentie van interactieve praktijken verdient het aanbeveling te spreken van participanten in plaats van representanten; over representatie van ideeën en inzichten i.p.v. van de representatie van achterbannen; en dient de focus te liggen bij argumentatie i.p.v. bij belangenbehartiging. Interactieve processen zoals we die hier voorstellen zijn eerst en vooral deliberatieve ontwerpprocessen en in die zin voor hun legitimiteit niet afhankelijk van kwantitatieve representatie.’

Merk op dat het kiezen van andere woorden helpt om je andere processen voor te stellen waarbij eerder genoemde verwevenheid van mensen met hun omgeving meer gestalte krijgt. Holobiontisch participeren, als het ware! Dat vereist dat je meedenken, meepraten, meefantaseren en speculeren als een kracht ziet in plaats van als een last. Het vereist ook dat burgers niet meer reageren vanuit individuele belangen – daar waar ze jaren op aangesproken zijn - maar als vertegenwoordigers van verschillende perspectieven op de toekomst. Dit soort participatie verlangt betere frases dan ‘we doen het voor onze kinderen en kleinkinderen’, maar doet een appel op burgers als aardbewoners die het beste voor hebben met hun nabije omgeving  op de lange termijn.

20 Dit voorbeeld is geïnspireerd door een column van Emine Uğur in Trouw. https://www.trouw.nl/cs-b65f15a1;
22 Richard Sennett Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst, Amsterdam, Meulenhoff, 2018, p. 18;
23 Linda Steg in ‘We kunnen dit proces nog stoppen’. Groene Amsterdammer, nr 46, 17 nov 2021, https://www.groene.nl/artikel/we-kunnen-dit-proces-nog-stoppen;
24 Floor Milikowski, Wij zijn de stad, Amsterdam, Pluim, 2021, p. 98.
5. Een beleid van plussen en minnen
Content image 1

Als er één les is te trekken uit corona, dan is het dat gezondheidszorg, ruimtelijke ordening, globalisering en economie op een complexe manier met elkaar vervlochten zijn en dat er een sterke rechtstaat nodig is om, ook op lange termijn, een leefbare maatschappij te houden. Een integrale aanpak dus die beleidssectoren overstijgt. Dit is weer iets te gemakkelijk beweerd, want de tegenkrachten zijn sterk. Beleid laat zich nu eenmaal niet zo makkelijk dwingen.

Neem de capability approach van econoom en filosoof Amartya Sen. Hij ontwikkelde een raamwerk waarin je overheidsbeleid kan evalueren met de vraag: verbetert dit beleid het vermogen van individuen om een goed en waardevol leven te leiden? Het is een prachtalternatief voor het bruto nationaal product, lange tijd de enige indicator om de welvaart van landen te meten.

Filosoof Martha Nussbaum transformeerde deze capability-theorie tot een algemene theorie over menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid. Ze ontwikkelde een lijst van capabilities waar ieder mens over zou moeten kunnen beschikken. Daaronder het vermogen om je emotioneel te ontwikkelen, om gezond te kunnen leven, om zelfrespect te hebben, om politiek te kunnen participeren, om onderdeel te kunnen zijn van een cultuur door onderricht in lezen en schrijven, en om je eigen omgeving vorm te geven.

Via ingewikkelde wegen, en ondanks grote verschillen tussen Sens en Nussbaums benadering, hebben deze theoretische werken hun weg gevonden naar de wereld van politiek en beleid. Zo gebruikt de Nederlandse overheid deze benadering in het concept Brede Welvaart, waarmee de effecten van beleid op talloze indicatoren worden gewogen. 

Het Centraal Bureau voor Statistiek levert jaarlijks een monitor af met indicatoren als wonen, gezondheid, arbeid, veiligheid, samenleving. Ook rapporteert het CBS hoe Nederland werkt aan de Sustainable Development Goals (SDG’s), de duurzame ontwikkelingsdoelen die de Verenigde Naties heeft vastgesteld.

Bovendien maakt het CBS steeds drie versies van de Monitor Brede Welvaart: één voor nu, één voor later, één voor ‘elders’, waarbij de laatste de effecten van onze welvaart op andere landen toont. De monitoren hebben de vorm van een wiel dat per indicator trends op korte én lange termijn weergeeft in rood (negatief), groen (positief) of grijs (neutraal). De monitor voor ‘later’ heeft overigens andere indicatoren: sociaal, economisch, menselijk en natuurlijk kapitaal en die voor ‘elders’ ook weer andere.

De capability-approach, die probeert de werkelijke waarde van mensenlevens te formuleren, wordt zo handig teruggebracht tot een verhaal van plussen en minnen.25 Zo stelt de monitor Brede Welvaart 2021 vast dat 32 procent van de indicatoren voor ‘later’ in het rood staan, tegen 19 procent van de indicatoren voor het ‘nu’. 

Dat verhaal vol plussen en minnen is er ook over de gevolgen van de pandemie. Dat is een belangrijk verhaal. En toch is het verband met de oorspronkelijke capabilities van Sen en Nussbaum soms moeizaam te reconstrueren. Bovendien is de breuk tussen ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ behoorlijk absoluut.

Er zijn vele andere kritiekpunten mogelijk. Zo bekritiseert het platform Duurzame Solidaire Ontwikkeling de samenstelling van de indicatoren  - iets wat de reikwijdte van dit essay ver te boven gaat. Relevant voor hier is de kritiek dat de Monitor Brede Welvaart de urgentie van de klimaatproblematiek niet kan uitdrukken.26  Het Bruto Nationaal Product blijft een belangrijke graadmeter en door de optelsommen van positief en negatief luidt de conclusie al snel: met Nederland gaat het best goed. Die aanpak zet weinig druk op een integrale, sectoroverstijgende aanpak. En vooral dat bewustzijn behoeft versterking. Dat inzicht heeft corona ons tot nu toe zeker gebracht. 

25 Zie de presentatie van het CBS van de monitor brede welvaart 2019 https://www.youtube.com/watch?v=yB_ORsh5NKE;
26 https://platformdse.org/monitor-brede-welvaart-gaat-het-wel-zo-goed/.
6. We leven in het jaar 2022
Content image 1

‘Corona is slechts een amuse’, schrijft Ramsey Nasr in De fundamenten, wijzend op het grote klimaatdrama dat zich over de hele wereld aan het voltrekken is.27  Wat te doen? Voormalige rijksbouwmeester Floris Alkemade pleit voor menselijke waarden die de solidariteit tussen bevolkingsgroepen en generaties moeten bevestigen. ‘Juist omdat er zoveel onzekerheden zijn, bieden ze een solide basis van verantwoord beleid. Een beleid waar collectieve voorzieningen, het algemene belang en het denken op de lange termijn niet als onaantrekkelijke kostenposten gezien worden.’28 

Het streven naar een betere wereld klinkt vaak even oprecht als naïef. Misschien verdwijnt dat oordeel als beleidsmakers, planologen en eigenlijk iedereen die zich om de wereld bekommert, gaat oefenen in het integreren van de lange termijn in zijn handelingen en motieven. Mooi voorbeeld daarvan is Jonas Salk, die nooit patent heeft willen aanvragen op het poliovaccin dat hij in 1955 uitvond. In plaats van roem verwerven op de korte termijn wilde hij liever toekomstige generaties dienen.29  

Dit voorbeeld komt uit De goede voorouder van Roman Krznaric, die overtuigend laat zien hoe de korte termijn vaak zegeviert, zoals bij de ontwikkeling van de discontovoet waardoor investeringen in de lange termijn kostbaar lijken en daardoor onaantrekkelijk, terwijl een andere manier van berekenen veel positiever uitpakt voor de lange termijn.

Krznaric pleit onder meer voor intergenerationele rechtvaardigheid en kathedraaldenken. Mensen kunnen heel goed toekomstige generaties in hun beslissingen betrekken. Dat is gebleken bij het bouwen van middeleeuwse kerken, bij de Chinese Muur of bij de New Deal die de Amerikaanse president Roosevelt in 1933 startte om de economische depressie te lijf te gaan. Vertegenwoordigers van het transitiedenken zoeken eveneens naar manieren om dit langetermijndenken te realiseren.30  In diezelfde lijn staat het concept future literacy zoals de Unesco die bepleit, waarin mensen worden getraind om beslissingen te enten op hun langetermijneffecten.31

Deze vormen van denken hebben gemeen dat ze beginnen bij het formuleren van de toekomst in het hier-en-nu. Dat vereist oefening. Ik zou zeggen: dagelijkse oefening in het welbewust integreren van morele waarden als intergenerationele rechtvaardigheid in wat je nú beschrijft.  In zijn zeer lezenswaardige Toekomst. Planologie voor de langere termijn geeft Peter Pelzer daar een mooi voorbeeld van. Hij verwonderde zich over een vacaturetekst voor een planoloog. De eerste zinnen daarvan luiden:
‘Jij bent de verbindende schakel tussen inwoners en ondernemers en de gemeentes. Wanneer zij een vergunningaanvraag doen die afwijkt, bijvoorbeeld omdat die niet past binnen het huidige bestemmingsplan, onderzoek jij wat er mogelijk is.’32 

Pelzer vraagt zich af: is dat nu de kern van het vak van planoloog? Hij schrijft een alternatieve tekst waar een ander geluid in doorklinkt:
‘Jij bent de hoeder van de lange termijn. Dat houd je altijd in het oog wanneer er een vergunningsaanvraag binnenkomt. Uiteraard kom je daarbij soms ook voor uitdagende situaties te staan.’ 

Hoe klein het voorbeeld ook, zo’n vacaturetekst is een inspiratiebron voor de manier waarop mensen in hun taal, hun doen en laten hun bekommernis om de lange termijn vormgeven. Ook Krznaric geeft tal van dit soort voorbeelden. Eén ervan is om een nul voor onze jaartallen te plakken. Wie leeft in het jaar 02022, staat misschien nederiger tegenover de ‘diepe tijd’, waarin het bestaan van de mensheid slechts een fractie van de kosmische geschiedenis beslaat.

Paradoxaal genoeg vergemakkelijkt dat besef misschien de wil om toekomstbestendiger te leven, ‘in een delta waarvan het voortbestaan allerminst zeker is’.33

27 Citaat uit Ramsey Nasr, De fundamenten, Amsterdam, De Bezige Bij, 2021, p. 91;
28 Floris Alkemade De toekomst van Nederland, Amsterdam, Thoth, 2020, p. 126;
29 Roman Krznaric De goede voorouder. Langetermijndenken voor een kortetermijnwereld. Utrecht, Ten Have, 2020;
30 ‘Houvast voor duurzame vernieuwers. Vier perspectieven op transitiedenken en doen’, white paper van Het Groene Brein. Gedownload via https://drift.eur.nl/nl/publicaties/houvast-voor-duurzame-vernieuwers-v…;
32 Peter Pelzer, Verantwoordelijk voor de toekomst. Een planologie voor de lange termijn, Gedownload via www.trancity.nl, p.16;
33 Ibid., p. 69.
vier scenarios